Europees vuilbroed

Europees vuilbroed

Europese vuilbroed wordt veroorzaakt door de bacterie Melissococcus plutonius. Hoewel het minder ernstig is dan Amerikaans Vuilbroed (AFB), is EFB nog steeds zeer besmettelijk en kan het een serieuze bedreiging vormen. Deze ziekteverwekker kan vaak aanwezig zijn in ogenschijnlijk gezonde bijenkorven op een latent niveau, maar wordt pas zichtbaar wanneer de kolonies onder stress staan. De ziekte komt het meest voor in de kritieke periode na de winter, wanneer kolonies veel oudere bijen bevatten en hun populaties opbouwen op een moment dat het weer onvoorspelbaar is en voedselbronnen nog niet overvloedig aanwezig zijn. Europese vuilbroed treft alleen jongere larven, wanneer verzorgende bijen per ongeluk broedvoedsel besmetten met de bacterie.

Geïnfecteerde larven sterven voordat de cellen worden afgesloten, waardoor de ziekte kan worden gedetecteerd door het inspecteren van het broednest. Het meest opvallende symptoom is een onregelmatig broedpatroon, hoewel dit mogelijk nog niet zichtbaar is in een vroeg stadium van de infectie. Het is belangrijk om goed te kijken in individuele open broedcellen naar larven die verkleurd of misvormd zijn. Geïnfecteerde larven kunnen er bleekwit, geel, bruin of grijs uitzien, mogelijk met zichtbare tracheale buizen onder de huid. Ze kunnen er gedraaid, gekruld of zelfs versmolten uitzien. De aanwezigheid van een zure geur hangt af van het verloop van de ziekte. Dode larven vormen een rubberachtige schaal die door werkbijen kan worden verwijderd, maar ze kunnen mogelijk niet snel genoeg reageren bij een sterk geïnfecteerde kolonie.

In tegenstelling tot Amerikaans Vuilbroed (AFB) vormt broed dat is geïnfecteerd met Europese vuilbroed geen dradentrekkend slijm wanneer het wordt aangeraakt met een tandenstoker. Het is belangrijk dat imkers het verschil in symptomen kunnen herkennen.

Symptomen:
Een gevlekt broedpatroon kan wijzen op Europees vuilbroed.
Larven worden geelachtig of bruinachtig van kleur.
Dode larven verdrogen en vormen makkelijk te verwijderen schilfers.
Er kan een min of meer uitgesproken rottingsgeur of azijngeur aanwezig zijn.

Verspreiding:
Besmetting kan plaatsvinden door bijen die de cellen poetsen, het binnenbrengen van vreemde bijen en het gebruik van tweedehands of besmet materiaal.

Preventie en bestrijding:
Varroa behandeling en  toedienen van eiwitpasta.
Het regelmatig ontsmetten van materieel kan het risico op besmetting verminderen.
Het vermijden van het gebruik van raten en ramen van onbekende oorsprong.
Het regelmatig controleren van de toestand van het broed.
Het beperken van contact met andere bijenvolken.

Als er vermoedens zijn dat de kolonie is aangetast of besmet, moet de bijenhouder onmiddellijk aangifte doen bij de Lokale Controle-eenheid (LCE) waar de bijenstand onder valt. De LCE zal een assistent voor de bijenteelt ter plaatse sturen om monsters te nemen en deze op te sturen naar Sciensano voor onderzoek. Als de resultaten positief zijn (ruimen van de kolonie of vormen van een kunstzwerm), zal het FAVV in samenwerking met de burgemeester een beschermingsgebied met een straal van 3 km rond de uitbraak afbakenen. Binnen dit beschermingsgebied is het verboden om bijen te vervoeren en worden andere bijenvolken onderzocht om mogelijke besmettingen op te sporen. De bijen en het materiaal van de imker mogen het beschermingsgebied niet verlaten.

Erik Goris
Diensthoofd Bijengezondheid

Menu