Expertisecentrum : Drachtplanten

Jakobskruiskruid

Inleiding

Jakobskruiskruid is meer dan eens het onderwerp van hevige discussies waar de visies van veehouders en natuurorganisaties ver uiteen liggen. Geheel onbegrijpelijk is dat natuurlijk niet want Jakobskruiskruid is giftig voor vee en biedt tegelijkertijd voedsel aan een waaier aan insecten. Door steeds vaker voorkomende periodes van droogte slaagt de plant erin om grote oppervlaktes te koloniseren. De klimaatverandering speelt daarin een belangrijke rol waarin planten die van een gematigd klimaat houden de verliezers zijn. Planten die goed met droogtestress kunnen omgaan, zoals Jakobskruiskruid, zijn dan weer de winnaars. Wanneer de traditionele bloeiers staan te verdrogen ziet Jakobskruiskruid zijn kans om de kale plekken te veroveren. Dat laat zich vooral merken tijdens droge zomers. Het resultaat is een door Jakobskruiskruid gedomineerd grasveld. Klimaatverandering is echter lang niet de enige factor die de opmars van de plant in de hand werkt.

De uitbreiding van Jakobskruiskruid is ook imkers niet ontgaan waardoor ze zich terecht de vraag stellen of de late zomerhoning wel geslingerd mag worden en geschikt is voor consumptie. Enerzijds is het een goede drachtplant, anderzijds zijn de giftige stoffen mogelijks problematisch voor de bijen en de honing die ze produceren. Tegelijkertijd biedt de plant tal van insecten een bron van voedsel en is het een belangrijke waardplant.

Hoe dienen we met deze tegenstelling om te gaan? De plant bestrijden of beminnen? Een éénduidig antwoord blijkt lang niet evident want zo zijn er tal van andere drachtplanten die dezelfde giftige stoffen bevatten en zijn er tot op heden geen wettelijke limieten voor PA’s  (pyrrolizidine alkaloïden – zie verder) vastgelegd.

Dit artikel is een samenvatting van de huidige wetenschappelijke inzichten rond Jakobskruiskruid en hoopt imkers objectief te informeren.

Opmars

De laatste jaren heeft de soort geprofiteerd van de droge zomers. Door langdurige droogte sterft een deel van de grasmat af en daar maken pioniers, zoals Jakobskruiskruid, dankbaar gebruik van. Maar de opmars van Jakobskruiskruid is niet louter aan de klimaatsverandering te wijten. Aan de basis liggen ook andere oorzaken. Zo speelt het beheer een essentiële rol. Op percelen waar bijvoorbeeld plotseling het beheer  verandert van intensief naar extensief, verandert de graszode. De zode wordt dunner en er verschijnen open plekjes. Er komt meer licht tot aan de bodem waardoor meer plek ontstaat voor kruiden, waaronder Jakobskruiskruid. Die veranderingen treden bijvoorbeeld op bij de vorming van nieuwe natuur op landbouwgrond.

Zaadjes van Jakobskruiskruid kiemen in zonlicht. In de grond kunnen ze erg lang kiemkrachtig blijven, totdat bijvoorbeeld woelende dieren of graafmachines de zaadjes weer aan het daglicht brengen. Dit gebeurt ook in wegbermen na de aanleg van nieuwe snelwegen of transport van grond tijdens grondverzet.

Omdat vers Jakobskruiskruid bitter smaakt wordt het in het veld gemeden door grazers. Dat geeft Jakobskruiskruid een voorsprong ten opzichte van grassen en eetbare kruiden. Percelen die alleen begraasd worden en niet gemaaid,  lopen een groter risico op problemen met Jakobskruiskruid vergeleken met percelen die alleen gemaaid worden. Een begrazer die de plant mijdt zal de groei van de plant dus alleen maar bevoordelen. Zeker wanneer hun hoeven steeds de grond omwoelen. Jakobskruiskruid is tenslotte een pioniersplant.

De combinatie van hier genoemde factoren, met verwaarlozing door verkeerd beheer, kan in enkele jaren tot een volledige overwoekering van percelen, wegbermen en dijken leiden.

Naast de hierboven genoemde factoren als bodemverstoring bij maai- en graafwerkzaamheden en overbeweiding, worden als mogelijke oorzaken voor de toename van Jakobskruiskruid sinds de jaren 80 van de vorige eeuw ook wel het inzaaien met bermmengsels en natuurontwikkeling op voormalige akkers op de zandgronden genoemd. Bij natuurontwikkeling op extensief beweide voormalige akkers heeft de soort zich plaatselijk massaal weten te vestigen. Na enkele jaren nemen de aantallen in deze graslanden echter weer af doordat de groei geremd wordt door bodemschimmels en andere natuurlijke vijanden, maar de soort blijft wel aanwezig.

Look-a-likes

Jakobskruiskruid, Boerenwormkruid, Sint-Janskruid of is het Sint-jakobskruid, boerenwormkruid en Sint-Janskruiskruid? Een leek zal ongetwijfeld nog andere namen aan het lijstje kunnen toevoegen. De namen van dit inheems trio worden frequent door elkaar gehaald en voor dat je het weet bezitten ze allemaal giftige eigenschappen.  Zie je ze echter naast elkaar dan bestaat er geen twijfel mogelijk en toch blijkt het een moeilijke zaak. De complexe Nederlandse namen en de gedeelde gele bloemkleur liggen mogelijks aan de basis van foutieve benoeming of determinatie.

Jacobaea vulgaris – Jakobskruiskruid

Jakobskruiskruid is een pioniersplant. De plant groeit graag op opengewerkte, verstoorde grond, bij voorkeur voedselarme gronden. Zwitsers onderzoek geeft aan dat Jakobskruiskruid met name kans krijgt in een wei met een open zode, bij een lage stikstofbemesting en weinig maaien.

Jakobskruiskruid gedraagt zich onder normale omstandigheden als een 2-jarige plant. Het eerste jaar vormt hij alleen een rozet. Het tweede jaar vormt de plant een enkele stengel en worden bloemen gevormd. Vervolgens schiet de plant zaad en sterft af. Op deze tweejarige bloeiwijze zijn vele uitzonderingen te vinden. Soms bloeit de plant al in het eerste jaar, of leeft de plant meer dan 2 jaar zonder te gaan bloeien. Beschadigde planten gedragen zich vaak als een meerjarige plant.  De plant bloeit normaliter van juli tot en met oktober. Verspreiding vindt plaats door de wind. Van de zaden komt 99% binnen 9m van de plant terecht. De zaden hechten zich aan de vacht van langslopende dieren, of aan kleding of werktuigen van mensen. De zaden kunnen een aantal jaar kiemkrachtig blijven. Deze overlevingsdrang wordt nog eens versterkt, wanneer het zaad onder de grond zit. Zaden die dieper dan 4 cm onder de grond zitten, kunnen 10-16 jaar blijven leven. Zaden die 0-2 cm onder de grond zitten 4-6 jaar. Wanneer zaadvorming wordt voorkomen, bijvoorbeeld door beschadiging, vormt de plant wortelknoppen waaruit vegetatief nieuwe planten kunnen ontwikkelen. Zelfs als de wortel in stukjes is gehakt, vormen zich uit bepaalde delen van deze wortel nog steeds wortelknoppen. Uit deze knoppen kunnen vervolgens nieuwe planten zich ontwikkelen. (Eekeren, 2006)

De soort heeft haar bekendheid deels te danken aan de rupsen van de Sint-Jacobsvlinder, die haar volledig kaal kunnen vreten. De tweejarige of kortlevende plant uit de composietenfamilie heeft gele bloemen in juni-oktober. In een bloemhoofdje, wat kenmerkend is voor deze plantenfamilie,  staan in het centrum gele buisbloemen en langs de rand 12 tot 15 lintbloemen, welke ook geel zijn. De laatste hebben alleen een stamper, de buisbloemen hebben zowel meeldraden als een stamper. Een bloemhoofdje bloeit 4 tot 9 dagen. Het stuifmeel komt bij gunstig weer vrij van ’s morgens acht uur tot ’s middags vijf uur. Het door honingbijen in klompjes verzamelde stuifmeel is geeloranje. De bijen tonen doorgaans echter meer belangstelling voor de nectar. Het nectarium ligt onder in de bloem op het vruchtbeginsel. De nectar kan twee tot drie millimeter in de kroonbuis stijgen en is dan makkelijk door de bijen te puren. Honing van het Jakobskruiskruid heeft een sterke geur en is bitter van smaak. (Neve, 2014)

Binnen de Composietenfamilie staan de geslachten Kruiskruid (Senecio) en Jakobskruid (Jacobaea) bekend om de aanwezigheid van pyrrolizidine alkaloïden (PA’s). Ze zijn in meer dan 100 soorten aangetroffen. De grootste hoeveelheden bevinden zich in de bladeren. De concentratie in het floëemsap is over het algemeen veel lager dan in de rest van de plant (nectar is floëemsap dat via de nectariën wordt afgescheiden). De alkaloïden zijn giftig voor rundvee en paarden. Als er voldoende voedsel is, wordt Jakobskruiskruid dan ook gemeden. Toch worden er op de planten vele soorten insecten waargenomen. (Neve, 2014)

Ruim 150 soorten insecten, waaronder vele tientallen vlinders, bijen en zweefvliegen, foerageren op Jakobskruiskruid. Weer 40 andere soorten gebruiken de plant als waardplant, bijvoorbeeld doordat de eieren op Jakobskruiskruid worden afgezet en de larven van de plant eten.  (Koster, 2019) meldt acht soorten solitaire bijen. Volgens de auteur van dit artikel zijn dat er echter veel meer. Dat bewijst een uitdraai van de waarnemingen.be databank waar 27 soorten dagvlinders en 29 soorten wilde bijen gemeld werden. Een deel van al deze insecten staat op de Rode Lijst en wordt op dit moment in zijn bestaan bedreigd. Vogels, zoogdieren en grotere insecten zijn weer afhankelijk van de insecten die op Jakobskruiskruid leven, omdat ze deze op hun menu hebben staan. Zoals je leest, is Jakobskruiskruid een belangrijke spil in het ecosysteem. Als deze plant wegvalt, heeft dat consequenties voor al die insecten en andere dieren die er (in)direct afhankelijk van zijn. (Leonie Tijsma, 2022)

Honing van het Jakobskruiskruid zou een sterke geur hebben en bitter van smaak zijn. (Neve A. , 2004)

Hypericum perforatum – Sint-Janskruid

In tegenstelling tot Jakobskruiskruid behoort Sint-Janskruid tot de plantenfamilie Hypericaceae. Planten binnen deze familie zijn doorgaans gemakkelijk te herkennen door hun gele bloem, grote aantallen uitstekende meeldraden.

Deze zijn bij de andere twee binnen het trio nauwelijks waarneembaar. De bloeiwijze is een pluim en is zichtbaar van juni tot september.

Het stuifmeel komt gedurende de gehele dag vrij. Hoewel de bloemen geen nectar afscheiden, heb ik toch honingbijen pogingen zien ondernemen om nectar te puren. Misschien waren het nieuwelingen.  Het stuifmeel wordt vaak tijdens de vlucht door de bijen verzameld. Ze blijven dan boven de bloem vliegen en raken daarbij met de poten aan de helmknoppen. (Neve, 2014) Waarnemingen meldt 10 dagvlinders en 6 soorten wilde bijen.

Om deze plant van de juiste naam te voorzien bestaat er een trukje want als je de bloemknoppen plat wrijft verschijnt er een roodpaarse druppel die met wat verbeelding op bloed lijkt. Sint Jan was dan weer de heilige die bij het stervensproces van Jesus in Jerusalem aanwezig was.

Tanacetum vulgare – Boerenwormkruid

Het geslacht Wormkruid (Tanacetum) behoort net als Jakobskruiskruid tot  de Composietenfamilie (Asteraceae) en telt ongeveer 130 soorten maar heeft enkel buisbloemen. De krans van lintbloemen langs de buitenkant van het bloemhoofdje ontbreekt dus. Boerenwormkruid bloeit van juli tot laat in oktober. De gele bloemhoofdjes staan in tuilen. Boerenwormkruid is inheems in Europa en Azië.

Honingbijen bezoeken de bloemen om daarop nectar en stuifmeel te verzamelen. Tijdens de bloei steken de bloemen maar net uit het hoofdje. Om met het stuifmeel in aanraking te kunnen komen, moeten de bijen flink door de poten zakken. De stuifmeelklompjes zijn oranje. (Neve, 2014)

Zowel het groen aan de plant als ook de bloemen verspreiden door de aanwezigheid van etherische oliën in sterke mate geurstoffen. Voor honingbijen en andere insecten is die sterke geur een prima hulpmiddel om zich op de bloemen te kunnen oriënteren.

(Koster, 2019) meldt 8 soorten solitaire bijen met onder meer de zeldzame kruiskruidzandbij. Ook zijn er wilde bijen die gespecialiseerd zijn op boerenwormkruid voor het verzamelen van stuifmeel. In ons land zijn dat een aantal zijdebijen. Waarnemingen meldt 27 dagvlinders en 17 soorten wilde bijen.

Boerenwormkruid scheldelaan
Honingbij op kruiskruid
Honingbij op Senecio sp. - Avantgarden
Talud slangenkruid, sint janskruid sint annabos
Wormkruidbij op boerenwormkruid - park spoor noord
Zuidelijke zijdebij op boerenwormkruid - Scheldelaan

Foto’s door Olivier Foubert

PA-producerende planten

Jakobskruiskruid en vele andere plantensoorten bevatten pyrrolizidine alkaloïden. Door de plant worden deze stoffen gebruikt als afweer tegen insecten en andere planteters. PA-producerende planten komen wereldwijd in elk biotoop en elke groenvorm (eenjarig, meerjarig, etc.) voor. Tot op heden zijn meer dan 660 PA’s geanalyseerd op een totaal van 6000 planten. Echium of slangenkruid, Senecio of kruiskruid en Eupatorium of leverkruid zijn de belangrijkste binnen Europa waarvan slangenkruid de hoofdbron van besmetting in Europese honing bleek te zijn. (Lucchetti, 2017) De PA-waarden in de nectar van Echium kunnen ook hoog zijn. Bovenstaande waarschuwing geldt ook voor komkommerkruid (Borago officinalis) omdat deze soort familie is van slangenkruid. Koninginnekruid (leverkruid; Eupatorium cannabinum) is in de nazomer een zeer aantrekkelijke bijenplant, ook omdat er dan minder andere drachtplanten zijn. Bij deze soort zitten er vooral PA’s in pollen en minder in de nectar, maar minder dan bij slangenkruid en Jakobskruiskruid. (Blacquière, 2012)

Waar komen de PA’s vandaan, uit de nectar of uit het stuifmeel? Aanwezigheid in stuifmeel is wel aangetoond en de concentratie is doorgaans hoger (Boppré et al., 2008), in nectar is lastiger. Het zou goed gaan in planten waar gemakkelijk nectar uit de bloemen te peuren is, maar dat lukt bij de heel kleine bloempjes van Jakobskruiskruid niet gemakkelijk. (Cornelissen) Verschillende studies hebben aangetoond dat ook nectar PA’s bevat. Net als de suikerconcentratie kan ook het PA-gehalte in de nectar variëren.

De grootste hoeveelheden van de stof zitten in de bladeren. De concentratie in het floëemsap is over het algemeen 100 keer lager dan gemiddeld in de planten wordt aangetroffen. Nectar is floëemsap dat via de nectariën wordt afgescheiden. (Neve A. , 2004)

Gevaar voor bijen

Recente studies hebben aangetoond dat PA’s zowel in honing als stuifmeel kan worden teruggevonden. De giftigheid voor vee is bekend, maar is het dat ook voor de mens? Of voor de bijen? De eerste vraag is uiteraard belangrijk maar in het belang van de bijen gaan we kort dieper in op het effect op onze bijen.

Door middel van trophallaxis kan PA-nectar zich immers relatief snel doorheen de kolonie verspreiden waardoor er steeds risico’s zijn. Zeker als je weet dat honingbijen in tegenstelling tot sommige gespecialiseerde insecten PA’s niet kunnen ontgiften. Stuifmeel bevat meer PA’s dan honing en vormt daardoor ook een potentieel gevaar en dan voornamelijk voor de larven en jonge bijen.

In een bepaalde studie (Reinhard A, 2009) werden verschillende PA’s aan een 50% suikeroplossing toegevoegd en aan de bijen gevoederd. Daarna werden ze chemisch geanalyseerd om de effecten te bestuderen. Enkele toonden geen negatieve effecten terwijl een andere na 48u meer dan 50% van de bijen doodde bij een concentratie van 2%. Eén specifieke PA bleek door een dubbele binding van de base necine zeer toxisch te zijn. Deze bevindingen benadrukken dat elke PA andere effecten kan teweegbrengen. Wel is aangetoond dat PA’s met die dubbele binding de hoogste giftigheid vertonen.

In 2011 voerde A. Reinhard bijkomend onderzoek uit waarin gesteld wordt dat werksters geen schade ondervinden van PA’s, maar dat bijenlarven er wel gevoelig voor zijn omdat ze “zwemmen” in de nectar en daardoor veel meer contact hebben met de stoffen. Om die theorie te bewijzen zijn in een laboratorium larven in kunstmatige cellen in verschillende stoffen opgekweekt. Zoals goed onderzoek beaamt. En inderdaad, bij hogere gehaltes PA’s in aangeboden honing & stuifmeel ontstond er een hoger sterftepercentage bij de larven. De auteur heeft ook onderzocht of werksters dergelijke percentages ooit zelf zouden voeren aan larven maar dat bleek niet het geval. Behalve als het anders tot de hongerdood zou leiden. De conclusie van het onderzoek luidde dat een honingbijenvolk van nature nooit negatieve gevolgen zal ondervinden van beschikbare PA’s in de omgeving en bijgevolg losstaat van bijensterfte. (Reinhard, 2011)

Gevaar voor consumenten

Inname

Pyrrolizidine alkaloïden zijn een groep van stoffen, die een zeer toxische werking hebben na orale inname via voeding, medicijnen en voedingssupplementen, maar ook na opname via de huid. Deze giftige werking geldt zowel voor mens als dier. Het probleem schuilt vooral in de manier waarop het werkt: het gif hoopt zich beetje bij beetje op in de lever, chronisch met andere woorden. Vergiftiging is pas te herkennen wanneer 70% van de lever is afgestorven. Voor zoogdieren, dus ook voor ons, kunnen ze kankerverwekkend en giftig zijn; bij hoge opname is er gevaar voor acute leverschade.

Jakobskruiskruid scoort hoge toppen als het om drachtplanten gaat en dan vooral wanneer bij droogteperiodes er nauwelijks iets anders te vinden is. Op die moment kan de plant in groten getale door onze bijen worden bezocht die er nectar op verzamelen. De giftige bestanddelen zijn vervolgens terug te vinden in honing. Voorlopig nog in kleine hoeveelheden, maar er wordt gevreesd dat dit op lange termijn kan leiden tot ‘onverkoopbare’ honing of voedselvergiftigingen met chronische of acute leverschade tot gevolg.

Honing

In een studie uit 1977 werd door Deinzer et al. één honing uit de Verenigde Staten van Amerika gerapporteerd die ongeschikt voor menselijke consumptie bleek te zijn: al met een theelepeltje honing per dag werd de maximum innamegrens voor PA overschreden. Omdat met de her en der grote aantallen Jakobskruiskruidplanten het risico aanwezig was dat de bijen daar stuifmeel en nectar van oogsten, en misschien ook hier vergelijkbare honing zou kunnen ontstaan, werd in Nederland door Bram Cornelissen (WUR) samen met Dr. Bert Lotz (PRI, Agrosysteemkunde & Systeemecologie) eind 2005 een notitie geschreven en daarmee het ministerie van LNV gewaarschuwd (begin 2006). (Cornelissen)

 

Er werden honingstalen geoogst op drie locaties van Natuurmonumenten (Planken Wambuis, Groenendael en Wolfheze) van juli tot begin augustus 2006. Helaas was het weer zo heet en droog dat eigenlijk helemaal geen honing kon worden geoogst en wat toch geoogst werd, was allicht voorraad van voor de proef. Met het rapport werden acht honingmonsters en een aantal referentiepreparaten van Jakobskruiskruid en van in de buurt van de bijenkasten gevonden andere samengesteldbloemigen afgeleverd. De gehalten aan PA in de acht monsters waren heel laag. Ze hadden ook lage aantallen stuifmeelkorrels van Jakobskruiskruid, het percentage werd helaas niet genoemd.

In 2007 organiseerde bijen@wur een eigen onderzoek waarbij door gunstige weersomstandigheden wel honing gehaald kon worden. Een paar zaken vielen op:

  • De laagst gevonden PA-waarde is ongeveer 10 keer zo hoog als de hoogst gevondene, de hoogste (Planken Wambuis) zelfs 70 keer zo hoog.
  • Een hoog percentage aan Jakobskruiskruidstuifmeel resulteert per definitie niet in een hoog PA-gehalte. Dit komt mogelijks door een grote variatie in PA-gehalte per plant of door dracht op andere PA-producerende planten
  • Met de honing van Deinzer et al.(1977) zou je met een theelepeltje per dag boven de norm (zie Edgar et al., 2002) komen te zitten wat je aan PA maximaal mag binnen krijgen. Met de honing van Planken Wambuis wordt een theelepeltje honing per week de grens.

Is er dan reden tot ongerustheid? Ja & Nee.

  • Ja: de gehaltes aan PA zijn te hoog voor een voedingsmiddel.
  • Nee: dit was geen normale honing uit de honingbak, maar uit de voederkrans en uit de kantramen naast het broednest.

Om een correcte analyse te kunnen maken bleek het dus noodzakelijk om naar PA-gehalten in echt ten verkoop aangeboden honing te kijken wat resulteerde in een Duits-Nederlands onderzoek  (Reinhard, 2011) dat kon aantonen dat volken die in juni/juli op percelen met veel bloeiend Jakobskruiskruid stonden, zeer hoge PA-gehalten in hun honing hadden. In het onderzoek werd van een aantal volken na drie weken de honing geoogst door de raten uit te persen, waarmee men zorgde dat er geen pollen van het bijenbrood in de honing kwam. De meeste honingmonsters bevatten PA’s met niveaus tot wel 26.000 μg per kg honing, een extreem hoog gehalte. Wat verder opviel, was dat er relatief weinig stuifmeel van Jakobskruiskruid in de honing zat; dus de PA’s moeten vooral via de nectar in de honing zijn gekomen.

In Duitsland werden diezelfde periode 150 authentieke honingen op PA-gehalte en pollensamenstelling onderzocht. In meeste monsters bleek het PA-gehalte nul of zeer laag. De uitzonderingen waren o.a. twee honingen van slangenkruid (Echium vulgare), met resp. 700 en 900 μg PA per kg honing.  (Blacquière, 2012)

In Nieuw-Zeeland werden PA-concentraties van 0.017 to 2.85 μg/g in honing teruggevonden. Uit de specifieke PA-samenstelling kon afgeleid worden dat ze afkomstig moeten zijn van Echium vulgare. (et.al. L. Y.-A., 2022)

In een Ierse studie bevatte 16% van de 50 geanalyseerde stalen een gemiddelde concentratie van 1.26 μg/g. Deze hoeveelheid kan chronische vergiftiging bij mensen veroorzaken. (et.al. L. Y.-A., 2022)

In Zwitserland werden 18 honingstalen en 36 nectarstalen geanalyseerd op plaatsen waar Echium vulgare groeide. Concentraties van 0.153 μg/g in honing en een spreiding van 0.3-95.1 μg/g in nectar konden worden vastgesteld. (et.al. L. Y.-A., 2022)

Maximale inname per dag

In Nederland is er, anders dan voor geneesmiddelen op basis van planten waarin PA’s zitten (fytofarmaca), voor de voeding geen bovengrens gesteld aan de maximale dagelijkse opname. Bij fytotherapie mag per dag niet meer dan 1 μg (10-6 g), worden ingenomen, gedurende maximaal zes weken per jaar. Hoeveel kunnen we binnenkrijgen bij het eten van honing? Het advies luidt om te zorgen niet meer dan 1μg/kg per dag binnen te krijgen, om geen risico te lopen. Er werd geen infomatie gevonden over limieten in België.

Als we deze Nederlandse limiet uit de fytotherapie vertalen naar PA-gehaltes die in de verschillende studies werden teruggevonden resulteert dat in onderstaade maximum innames:

  • Jakobskruiskruidhoning in Nederland/Duitsland (26.000 μg per kg) ->0,04g/dag
  • Slangenkruidhoning in Duitsland (900 μg per kg) ->1,11g/dag
  • Slangenkruidhoning in Nieuw-Zeeland (2.850 μg per kg) ->0,35g/dag
  • Honing Ierland (1.260 μg per kg) ->0,79g/dag

1 theelepel honing weegt gemiddeld 4 gram.

Advies en wetgeving

De PA-discussie stond in 2020 op de Europese agenda maar tijdens het moment van schrijven werden geen offciële limieten of adviezen met betrekking tot honing of andere voedingsmiddel teruggevonden. Voor pollenproducten werd de limiet op 500μg/kg vastgelegd. Ook voor verschillende soorten thee en voedingssupplementen werden de limieten in 2020 aangepast.

De EFSA (Europese voedselveiligheidsautoriteit) adviseerde eerder in een rapport om op te passen dat kleuters en kinderen niet teveel honing consumeren. (Blacquière, 2012)

Gevaar voor vee

Omwille van de bittere smaak zullen paarden en vee Jakobskruiskruid traditioneel mijden, maar de gele bloemen vermengen zich bij het dorsen tussen maïs, gras/hooi of andere voedselbronnen van de veeteelt. Het effect van het gif van Jakobskruiskruid accumuleert bij de dieren, zodat er aanvankelijk weinig impact te merken is. Veelvuldige consumptie van het kruid is op termijn echter nefast voor hen.

Vooral rundvee en paarden zijn zeer gevoelig voor PA’s. Schapen hebben juist weer een hogere tolerantie voor Jakobskruiskruid. Rundvee en paarden hebben een natuurlijke afkeer van de plant en eten de plant niet op in het rozet- en bloeistadium. Echter, zodra de plant is uitgebloeid of wordt gedroogd, bijvoorbeeld na maaien, verliest de plant zijn herkenbaarheid voor de dieren, met als gevolg dat opname wel ongemerkt kan plaatsvinden. De giftige werking van de plant is gedroogd niet verminderd. (Eekeren, 2006) Analyses toonden echter wel aan dat de van nature afgestorven delen géén alkaloïden bevatten, terwijl verse rozetten van Jakobskruiskruid van hetzelfde perceel boordevol met deze gifstoffen zaten. Bij andere plantensoorten met dezelfde gifstoffen is overigens al wel bekend dat de concentraties afnemen naarmate de planten ouder worden. (Instituut, 2009)

Jakobskruiskruid bestrijden?

Uit een studie van 2012 door het Louis Bolk Instituut bleek dat wanneer Jakobskruiskruid zich van nature kan vestigen op voormalige landbouwgronden het bedekking eerst snel toeneemt na uitproductiename, piekt na ongeveer vijf jaar en neemt dan weer af. Naarmate de tijd verstrijkt, worden de omstandigheden voor Jakobskruiskruid op drie manieren door de bodem verslechterd waardoor van nature een afname optreedt:

  1. Door het negatieve bodemeffect van Jakobskruiskruid op andere Jakobskruiskruidplanten;
  2. Via het positieve bodemeffect op andere soorten; en
  3. Door het negatieve effect van omringende soorten op Jakobskruiskruid.

 

Onderzoek heeft laten zien dat Jakobskruiskruid zich ook slecht vestigt en geen hoge dichtheden bereikt in ingezaaide graslanden.

Voorkomen beter dan genezen (Tess van de Voorde, 2012)

De eerste stap moet steeds zijn om te voorkomen dat Jakobskruiskruid zich op het terrein kan vestigen. Dat kan door:

  1. Voorkomen dat zaden het veld bereiken door planten in de omgeving te maaien;
  2. Na eerste vestiging planten manueel verwijderen of laten begrazen door bijvoorbeeld schapen;
  3. Inzaaien van planten die een negatief effect hebben op Jakobskruiskruid (Witte klaver, Schapenzuring, Gewoon reukgras, Gewoon duizendblad, Reukloze kamille en Gewoon struisgras);
  4. Te allen tijde beschadiging van de zode vermijden, bijvoorbeeld door te hoge bandenspanning of een te hoge veebezetting.

Bestrijding (Louis Bolk instituut, 2013)

Jakobskruiskruid kan zich zeer snel herstellen van beschadiging door maaien. Binnen enkele dagen kan de plant al weer bloeien. Bovendien kunnen, als er te laat gemaaid wordt, de bloemen na afmaaien nog steeds zaden produceren. Maaischade kost de plant veel energie, en kan bij precieze timing zelfs tot een afname van ruim 80% Jakobskruiskruid leiden. Als te vroeg gemaaid wordt blijft er te veel voeding in de plant achter, bij te laat maaien kan het zaad in de bloemen alsnog afrijpen. Het optimale tijdstip van maaien is als de bloemknoppen van de helft  van de planten geel begint te kleuren. Dit is meestal in de tweede helft van juni. Herhaal dit vervolgens nog 1 á 2 keer zodra weer de bloemknoppen van de helft van de planten op het punt staat geel te worden.

Naast maaien kunnen bij een beperkt voorkomen de planten manueel verwijderd worden. Er zijn verschillende speciale onkruidvorken in de handel om Jakobskruiskruid uit te steken. Als de planten bloeien is dat meestal al te laat, uit wortelresten kunnen te snel nieuwe planten groeien. Vooral jonge wortels groeien snel weer uit, maar bij oudere planten groeien de wortels dieper waardoor sneller resten achter blijven.

Op basis van onderzoek is het gelukt om met een combinatie van maaien vlak voor de bloei en doorzaai met ruim 30 soorten kruiden en grassen de Jakobskruiskruidplanten in 5 jaar tijd met wel 80% te laten afnemen.

Moglijks zit er toekomstmuziek in een biologische bestrijding met de Jacobskruidaardvlo Longitarsus jacobaeae. Het is een keversoort waarvan de volwassen kevertjes slechts enkele millimeters groot zijn. De kevertjes eten van de Jakobskruiskruid-blaadjes en laten dan typische ronde gaatjes achter. Dit schaadt de plant niet. De echte schade door deze kevertjes wordt veroorzaakt door de larven. De eitjes worden in de bodem vlakbij de wortels van Jakobskruiskruid gelegd. Als de larven uitkomen eten ze zich een weg via de wortels tot in de stengels van de plant. Daarbij sterft de plant af. Zodra de kevertjes zich gaan voortplanten kunnen ze niet meer vliegen en na de voortplanting sterven de volwassen kevers. Ze doen er daardoor wel vijf jaar over om een kilometer af te leggen, waardoor ze de snelle verspreiding van Jakobskruiskruid niet kunnen bij houden. In het buitenland is al uitvoerig onderzoek gedaan naar het inzetten van deze kever voor de bestrijding van Jakobskruiskruid. De kever blijkt erg effectief in de bestrijding van Jakobskruiskruid in grote regio’s van Noord Amerika, Australië en Nieuw Zeeland (o.a. Pemberton en Turner, 1990; McEvoy, 1991; Gourlay e.a., 2005). In onze contreien zijn de kevertjes goed te verzamelen en in weilanden uit te zetten. Het is uitgezette kevers nog niet gelukt om op de proefpercelen te overwinteren. Om een goede populatie te ontwikkelen is dat echter noodzakelijk.

Conclusie

Jakobskruiskruid is onderdeel van de onze flora en belangrijk voor de biodiversiteit. Met een beetje zorgvuldigheid en andere keuzes in het berm- en graslandbeheer, hoeven paarden en ander vee niet of nauwelijks in contact te komen met Jakobskruiskruid. (Leonie Tijsma, 2022) Contact met onze bijen vermijden is echter onmogelijk.

Uit de huidige beschikbare gegevens blijkt dat honing uit gebieden met veel Jakobskruiskruid, Slangenkruid of Leverkruid giftige honing kunnen opleveren. Het zal er dan ook op aankomen het oogsten van dat type honing te vermijden. Op zich is dat niet moeilijk want de vermelde PA-producerende planten bloeien grotendeels na de oogst van de zomerhoning. In de praktijk zal het risico op PA-besmette honing dus relatief klein zijn en in veel gevallen zal er bij aanwezigheid van andere drachtplanten een veel lager PA-gehalte in de honing worden aangetroffen als er toch PA-producerende planten aanwezig zijn.  Wie standaard twee keer per jaar honing oogst zou dus geen problemen mogen ervaren. Wie later op het jaar nog een keer oogst zal zijn of haar drachtkalender en bijenweide goed moeten uitpluizen en beslissen of deze late zomerhoning mogelijks een te hoog PA-gehalte bevat. Bij twijfel laat je het als wintervoeding op het volk staan of wordt een staal ter controle opgestuurd.

Om problemen te voorkomen zijn imkers steeds vaker vragende partij om het kruid actief te gaan verwijderen maar gezien de nectar niet giftig is voor de bijen zelf, de planten een belangrijke ecologische rol spelen en mits enige voorzichtigheid de kans om een PA-honing te oogsten vrij klein is, lijkt actieve bestrijding voorlopig niet aan de orde.

Tekst en foto’s door Olivier Foubert

Andere berichten

Menu